Achtergrond van het Convenant
Na de energiecrisissen van 1973 en 1979 werden door de Overheden van de geïndustrialiseerde landen diverse programma's gelanceerd om tot een zuiniger energiegebruik te komen. De energiegebruikers hebben toen ook belangrijke verbeteringen in hun energie-efficiëntie gerealiseerd.Een nieuw impuls werd gegeven door de klimaatproblematiek. Energiegebruik is verbonden met brandstoffen, waarvan de normale verbrandingsgassen koolstofdioxide bevatten, het voornaamste broeikasgas. Het klimaatbeleid moest grotendeels gedragen worden door het energiebeleid.
Als reactie op de toenemende ongerustheid omtrent de opwarming van de aarde werd door de Verenigde Naties in 1992 een "Raamverdrag inzake Klimaatverandering" afgesloten, wat werd geratificeerd door 186 landen, waaronder België. Dit alles werd nader uitgewerkt door de latere Conferenties van de Partijen, waarvan die van Kyoto in 1997 de meest bekende is. In het Kyoto-protocol werden kwantitatieve verbintenissen vastgelegd voor vermindering van de uitstoot van broeikasgassen. De EU-doelstelling werd in 1998 verder verdeeld tussen de lidstaten.
Zo werd overeengekomen dat België zijn broeikasgasuitstoot met 7,5 % moet verminderen tegenover 1990. Deze vermindering geldt voor de eerste verbintenisperiode 2008-2012, en moet gerealiseerd worden als gemiddelde voor die periode van vijf jaar. Voor de perioden na 2012 zullen later nieuwe afspraken gemaakt worden, die wellicht verdere uitstootverminderingen zullen inhouden.
Wetend dat er een natuurlijke stijgingstrend bestaat, en dat er in de eerste helft van de jaren '90 belangrijke nieuwe installaties gebouwd werden in Vlaanderen, is het dus een zware opgave om een uitstootvermindering van 7,5 % waar te maken. Reeds in 1999 heeft de Vlaamse Overheid het standpunt ingenomen om aan de energie-intensieve bedrijven geen absoluut uitstootplafond op te leggen, want dat zou de groeikansen belemmeren.
Evenmin wilde men werken met gelijke procentuele verminderingen per bedrijf, want daardoor zouden bedrijven die reeds vroege maatregelen genomen hadden benadeeld worden tegenover bedrijven die nog steeds verspillen; ook afslankers zouden bevoordeeld worden en groeiers benadeeld. De keuze was dus om met objectieve normen te werken, en hiertoe werd het systeem van benchmarken verkozen, zoals het al in Nederland gestart was. De bedrijven gaan hierbij de verplichting aan om tot de besten te behoren wat betreft energie-efficiëntie waarbij de overheid als tegenprestatie garandeert geen andere verplichtingen op te leggen, zoals bij voorbeeld een energie- of CO2-taks.
Waarom dan een energieconvenant en niet een CO2-convenant ? Hiervoor bestaan enkele principiële en praktische redenen:
- met een energieconvenant wordt niet alleen het brandstofverbruik, maar ook het elektriciteitsverbruik geoptimaliseerd en daardoor de uitstoot van de elektriciteitsproductie afgeremd; indien men in een convenant alleen het brandstofverbruik zou optimaliseren geeft dit zelfs een impuls tot omschakeling naar elektriciteit, wat voor de CO2-uitstoot meestal fout is;
- een energieconvenant op basis van benchmarking omvat ook de grote exotherme processen in de chemie, zodat gebruik van die exotherme warmte door andere processen wordt gestimuleerd; met CO2-benchmarking zou dit niet het geval zijn; het zou zelfs principieel onmogelijk zijn om endotherme processen te benchmarken op CO2 van zodra ze gerecupereerde energie gebruiken van exotherme processen;
- een energieconvenant kijkt naar het finale energiegebruik ongeacht de oorsprong van die energie; een CO2-convenant zou onwerkbaar worden omdat hernieuwbare energie de vergelijking verstoort; hernieuwbare energie moet door een apart beleidsprogramma gestimuleerd worden.
Anderzijds zijn er wel enkele chemische processen die CO2 produceren, los van energiegebruik. Deze moeten er in de CO2-evaluatie bijgeteld worden. Ook omschakeling van brandstoffen moet apart bekeken worden. Een CO2-convenant bovenop een werkend energieconvenant kan dus geen probleem vormen.
In het Kyoto-protocol werden flexibele mechanismen gedefinieerd. Deze laten de landen, of de bedrijven, toe om de uitstootvermindering elders te realiseren indien dat goedkoper is. Vooral door het lanceren van een EU-systeem voor verhandelbare emissierechten voor de periode 2005-2007 ontstond er enige onzekerheid of een benchmarkingconvenant nog wel nodig was.
Vrij snel is het toch wel duidelijk geworden dat het emissierechtensysteem, ondanks de eufemistische naam "emissiehandel", een zeer kritisch element inhoudt, namelijk de initiële toekenning van de rechten. Vooral in landen met een moeilijke verbintenis zal het nodig zijn om de rechten toe te kennen op basis van objectieve normen, en hiervoor is alleen het benchmarkingprincipe beschikbaar. Het benchmarkingconvenant en het emissierechtensysteem zullen mekaar dus aanvullen en ondersteunen.
Ook een tweede synergie diende zich aan. In het kader van de IPPC-richtlijn worden de Europese lidstaten verplicht om in de milieuvergunningen voorwaarden op te nemen over efficiënt energiegebruik. Men is er echter in de BBT-studies (Best Beschikbare Technieken; BAT, Best Available Technologies), samengevat in de referentiedocumenten, (de BREF's) niet in geslaagd om bruikbare referenties op te nemen over efficiënt energiegebruik, gewoon omdat die referenties niet bestaan. Het is door benchmarking dat ze kunnen bepaald worden en de energieplannen van het benchmarkingconvenant voldoen voor het Besluit Energieplanning (BEP), de Vlaamse uitwerking van IPPC. Het benchmarkingconvenant is daardoor in de Vlaamse milieuwetgeving geïntegreerd.
Laatste aanpassing: 22/12/2015
© 2007 - 2020 | Energiebenchmarking in Vlaanderen
design by webnet. multimedia services